De termen mechanische apparatuur en niet-elektrische apparatuur worden in de ATEX richtlijnen vaak zonder bewust verschil genoemd. Onterecht. De meeste mechanische apparaten bevatten immers elektrische apparatuur, zoals elektromotoren. Ook die moeten natuurlijk aan de ATEX richtlijnen voldoen.
De ATEX 95 richtlijn is van toepassing op apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. Denk aan machines, vaste of mobiele inrichtingen en bedieningsorganen en –instrumenten. Maar bijvoorbeeld ook detectie- en preventiesystemen die, alleen of in combinatie, bestemd zijn voor productie, transport, opslag, meting, regeling, energieomzetting en/of grondstoffenverwerking en die door hun inherente potentiële bronnen van ontvlamming een explosie kunnen veroorzaken.
Volgens Atex 137 moeten explosierisico’s in hun geheel worden beoordeeld. ‘Art.4 lid 1 dient de werkgever de specifieke risico’s die voortvloeien uit explosieve atmosferen te beoordelen, daarbij ten minste rekening houdend met:
De vraag is nu of alle niet-elektrische apparatuur ook onder de ATEX 95 richtlijn valt. Dit is niet het geval. Apparatuur dient een inherente potentiële ontstekingsbron te hebben. Voorbeelden van niet-elektrische apparatuur, zonder inherente potentiële ontstekingsbronnen, zijn bijvoorbeeld: hamers, schroevendraaiers, ladders, kunststof leidingen, handbediende afsluiters en dergelijke. Dit wil niet zeggen dat deze apparatuur niet mee kan dragen aan het ontstaan van een ontstekingsbron, maar ze vallen niet onder de ATEX 95 en krijgen dan ook geen Ex markering. Deze niet-elektrische apparatuur dient echter wel beoordeeld te worden op het ontstaan van ontstekingsbronnen, op basis van de ATEX 137 richtlijn. Uit deze beoordeling kan bijvoorbeeld naar voren komen dat niet-vonkend handgereedschap (hamers, sleutels en dergelijke) gebruikt moet worden op plekken waar explosiegevaar heerst.
Er kan dus gesteld worden dat, of een apparaat nu wel of niet onder de ATEX 95 richtlijn valt, de gebruiker altijd de eindverantwoordelijkheid heeft om de apparatuur, zowel elektrisch als niet-elektrisch te beoordelen op het aanwezig zijn van potentiële ontstekingsbronnen.
Er is onderscheid gemaakt in niet-elektrische apparatuur zonder Ex-markering en niet-elektrische apparatuur met Ex-markering. Niet-elektrische apparatuur zonder Ex-markering moet worden beoordeeld volgens de ATEX richtlijnen.
Niet-elektrische apparatuur met Ex-markering (na 1-7-2003 in de handel gebracht en waarop de ATEX 95 richtlijn van toepassing is) wordt beoordeelt volgens de ATEX 137 richtlijn.
Tevens dient de apparatuur geschikt te zijn voor het medium dat de zones veroorzaakt. Het is mogelijk om van bovenstaande af te wijken indien andere maatregelen zijn genomen, dit moet dan blijken uit het explosieveiligheidsdocument.
Bron: iab-ingenieurs.nl