Koudemiddelen worden gebruikt om warmte te transporteren in koelinstallaties of warmtepompen. Er zijn natuurlijke - , maar ook synthetische koudemiddelen. Wat is nu eigenlijk het verschil? En, wat is de beste keus?
Eerst een korte uitleg over de twee verschillende koudemiddelen en de voorschriften die horen bij het gebruik ervan.
De naam zegt het al, natuurlijke koudemiddelen komen van nature voor in het milieu. Voorbeelden zijn:
Alle regels omtrent het gebruik van natuurlijke koudemiddelen in koelinstallaties staan in het Activiteitenbesluit. Deze voorschriften zijn gericht op veiligheid. Let op: Voor het gebruik van amoniak vanaf 1500 kg en propaan en/of butaan vanaf 100 kg, is het verplicht om een vergunning te hebben voor de koelinstallatie; de voorschriften staan dan in de vergunning.
Synthetische koudemiddelen komen niet in de natuur voor, maar zijn door de mens ontwikkeld voor industriële doeleinden. Dit zijn zogenaamde (H)CFK's en HFK's:
Dit zijn gechloreerde fluorkool(water)stoffen die een schadelijk effect hebben op de ozonlaag. De groep is onder te verdelen in zachte HCFK's en harde CFK's. De zachte HCFK's bevatten in plaats van een chlooratoom een waterstofatoom. CFK's breken moeilijker af en brengen daardoor twintig tot vijftig keer meer schade toe aan de ozonlaag dan HCFK's. Op (H)CFK's is de Europese Ozonverordening van toepassing.
Dit zijn de fluorkoolwaterstoffen: een organische verbinding bestaande uit koolstof, waterstof en fluor, die per molecuul maximaal zes koolstofatomen bevat. Deze stoffen versterken het broeikaseffect. Het broeikaseffect van HFK's is 124 tot 22.800 maal groter dan het broeikaseffect van CO2. Op HFK's is de Europese F-gassenverordening van toepassing. Voorschriften voor het gebruik van deze synthetische koudemiddelen zijn gericht op het bescherming van het milieu.
Als er een keuze gemaakt moet worden tussen beide koudemiddelen, dan komen er verschillende aspecten aan bod: milieu, veiligheid en kosten.
Natuurlijke koudemiddelen hebben een veel lager broeikaseffect bij lekkage dan synthetische koudemiddelen. Het broeikaseffect van HFK's is 124 tot 22.800 maal groter dan het broeikaseffect van CO2; het broeikaseffect van ammoniak is nul. > Vanuit milieuoogpunt zijn natuurlijke koudemiddelen daarom een beter alternatief. Er moet echter wel zeer goed op de veiligheid worden gelet bij het gebruik van deze stoffen.
Bij natuurlijke koudemiddelen vindt geen uitfasering plaats. Dit gebeurt - met de herziening van de F-gassenverordening - wel bij de zwaardere HFK’s van synthetische koudemiddelen. HFK's worden daardoor alleen maar schaarser en duurder. > Op termijn is het dus niet rendabel om volledig afhankelijk te zijn van traditionele HFK's. Natuurlijke koudemiddelen zijn dan een betere keuze.
De tabel geeft een overzicht van de nummers van koudemiddelen. Zo wordt duidelijk tot welke groep een bepaald koudemiddel hoort. Sommige van de koudemiddelen zijn mengsels van andere genoemde koudemiddelen. De tabel is niet uitputtend. Regelgeving Voor CFK en HCFK geldt de ozonregelgeving, voor HFK de f-gassenregelgeving. Natuurlijke koudemiddelen zijn geregeld in het Activiteitenbesluit, of anders in de vergunning.
Overzicht koudemiddelen (niet uitputtend) | ||
soort koudemiddel | veel gebruikt koudemiddel | minder veel voorkomend koudemiddel |
synthetische koudemiddelen die vallen onder de F-gassenregelgeving | ||
HFK's | R134a | R23, R32, R125, R143a |
HFK's bevattende mengsels | R403, R404a, R407c, R408a, R410a, R413a, R417a, R419a, R507a | R401(a,b,c), R411b, R416a |
synthetische koudemiddelen die vallen onder de ozonlaagafbrekende stoffen regelgeving | ||
HCFK's | R22 | R123, R124 |
HCFK's bevattende mengsels | R406a, R409(a,b) | |
CFK's | Verboden koudemiddelen (R11, R12, R13, R114, R500, R502) | |
natuurlijke koudemiddelen: Activiteitenbesluit H3 of vergunning | ||
natuurlijke koudemiddelen | R744 (CO2) R717 (ammoniak) R290 (propaan) R170 (ethaan) R600a (isobutaan) R1270 (propeen) R718 (water) |
GWP koudemiddelen Het Global Warming Potential (GWP) is een relatieve maat die het aard- opwarmingsvermogen van een broeikasgas aangeeft vergeleken met dat van koolstofdioxide (CO2). Gebruikelijk is om uit te gaan van het 100-year GWP: het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van 1 kg van het gas ten opzichte van 1 kg CO2.
Bron:
Kenniscentrum Ministerie van Infrastructuur en Milieu