Aan de hand van de ontstekingstemperatuur worden gassen ingedeeld. Als een ontsteekbaar gasmengsel of stofwolk in contact komt met een voorwerp met een temperatuur gelijk aan of hoger dan de ontstekingstemperatuur van het gas of stof, kan ontsteking plaatsvinden.
De hoogst voorkomende oppervlaktetemperatuur moet, om ontsteking te voorkomen, lager zijn dan de ontstekingstemperatuur van het gas, de damp, de nevel of het stofmengsel. De ontstekingstemperatuur is dus de onderste temperatuurwaarde van een oppervlakte, waarbij een explosiegevaarlijke atmosfeer wordt ontstoken. De maximale oppervlaktetemperatuur van een object, zoals bijvoorbeeld een verwarmingselement, mechanische aandrijving, elektromotor en gloeilamp, moet dus steeds kleiner zijn dan de ontstekingstemperatuur van gas of stof waarin het toegepast wordt. Bij gas- of stofmengsels is altijd het gas of stof met de laagste ontstekingstemperatuur bepalend, tenzij er aanvullende gegevens zijn.
Indeling brandbare gassen en dampen in explosiegroepen en temperatuursklassen. Gasexplosieveilig materieel wordt ingedeeld in temperatuurklassen, ook wel T-klassen genoemd. Materieel, dat in een bepaalde temperatuurklasse is ingedeeld, mag dus worden toegepast voor gassen met een ontstekingstemperatuur, die hoger is dan de bij die groep behorende temperatuur.
Stofexplosieveilig materieel wordt niet in temperatuurklassen ingedeeld, maar het wordt geregeld door een maximale oppervlakte temperatuur als een absolute waarde verplicht gemarkeerd op het materieel. Bovendien geldt bij stofexplosieveiligheid niet alleen de ontstekingstemperatuur maar ook de smeultemperatuur (glimtemperatuur) als criterium.
Om de maximaal toelaatbare oppervlaktetemperatuur voor stof explosieveilig materieel te bepalen mag Tmax niet hoger zijn dan: Tmax = smeultemperatuur - 75K èn Tmax = 2/3 x ontsteektemperatuur Neem als voorbeeld bruinkool met een:
De laagste waarde is bepalend. Dus maximaal toelaatbare oppervlaktetemperatuur bij bruinkool is 150 °C.
Bron: Bartec